Het leerlingenreglement

Op 20 juli 1965 berichtte rector Pacilly aan mijn ouders dat ik voorwaardelijk was toegelaten tot de 4e klas van de 6-jarige HBS-B. Ik had zojuist het eindexamen ULO-B behaald. De voorwaarde waaronder ik werd toegelaten was, dat er geen aanmerkingen mochten zijn op mijn gedrag en ijver en dat de studieresultaten voldoende waarborgen dienden te bieden voor het behalen van een einddiploma.

Met enig hangen en wurgen is het me gelukt om in 1969 een einddiploma binnen te slepen zonder dat ik er illegale praktijken, die ik in mijn latere beroepsleven in overmaat zou tegenkomen, behoefde in te zetten.

Gedrag en ijver zijn mijn hele schoolcarrière een probleem geweest. Drie maanden nadat Pacilly bovenstaande oekaze aan mijn ouders toestuurde werd mijn vader door conrector Esser opgeroepen: ik zou, aldus het docentencorps “een te groot aanpassingsvermogen hebben”.

De leergang begon in 1965 op 9 september. Met de brief van Pacilly was een programma en boekenlijst meegezonden, waarin ook een reglement voor leerlingen was opgenomen.
In regel 17 stond dat er in de lunchpauze mocht worden gerookt maar niet binnen het schoolgebouw, behoudens bij bijzondere gelegenheden. Docenten mochten altijd en overal roken, ook tijdens de lessen.
Regel 19 paste geheel in de tijd: “Om extravaganties in haartooi en kleding te voorkomen, zijn de leerlingen verplicht ook in deze zich te houden aan de voorschriften van de schoolleiding.” Dat leidde korte tijd later tot de nodige fricties toen de (ultrakorte) minirok in de mode kwam. Tot hoeveel cm boven de knie was de korte rok nog toelaatbaar? Wie mocht hiervoor de centimeter hanteren? En wat als ouders voor deze dracht toestemming hadden gegeven, hoewel ik Marja er toen al van verdacht zo’n klein stukje textiel in haar schooltas mee uit huis te smokkelen. Maar goed, haar rokje was lichtblauw van kleur; ik heb ‘m nog op ’t netvlies. Bij jongens ging het over de haarlengte, maar er staat mij geen voorbeeld bij dat de schaar werd gehanteerd om het haar op gewenste lengte te brengen. Bij mij krulde het haar zodat de lengte niet opviel.

Met regel 18 had ik op mijn vorige school veel problemen gekregen. Het artikel verbood ten strengste anders dan goedgekeurde boeken mee naar school te nemen. De agenda werd op St. Jan van hogerhand verstrekt opdat wij niet allerlei commerciële rommel met gekleurde plaatjes op de schoolbank hadden liggen. De door de school verschafte agenda was mijn eerste kennismaking met gedwongen winkelnering.

Maar goed, het ‘ten strengste’ verboden boek op mijn vorige school betrof een handboek voor de vroedvrouw dat stiekem door de klas circuleerde. Het was kennelijk het beroep van een van de moeders. In dit boek stonden plaatjes van geslachtsorganen wat door ons als regelrechte porno werd beschouwd. Het werd ontdekt omdat door een al te net jong de hoofdfrater erover werd ingelicht. Het was dus verraad van de onzuiverste soort. Ik zal zijn naam niet noemen omdat God hem genoeg strafte en hij direct na de ULO het klooster in ging.

De hoofdfrater van de school heette Prudens. Hij had als bijnaam ‘de Preut’. Hij kwam met het boek onder de arm de klas binnen en wees mij met priemende vinger aan in de onjuiste veronderstelling dat ik de verspreider was. Ik werd meegenomen naar een klein kamertje waarin frater Corentius, bijgenaamd ‘de Krent, klaar stond en mij in een houdgreep nam. Vervolgens beukte frater Prudens, nogmaals, bijgenaamd ‘de Preut’, er met een meetlat op los in de kennelijke gedachte er op die manier alle zondigheid uit te slaan. Ik vertelde het thuis aan mijn ouders maar zal de aanleiding, het Handboek voor de Vroedvrouw, niet hebben durven noemen. Het was voor mijn vader niettemin voldoende om verbolgen de fiets te pakken om verhaal te gaan halen. Ik vond het geweldig hoe mijn vader het voor mij opnam. Hij kwam korte tijd later echter stilletjes terug en was door de hoofdfrater, bijgenaamd ‘de Preut’ dus, ingepakt: deze zondigheid moest met wortel en tak, dus met geweld, worden uitgeroeid (NB: in het laatste Filosofie Magazine, nr. 6 van 2025, lees ik: “hoe vorm je kinderen zonder ze te vervormen?”).

Oud-docent René Kok legde de hand op een oud klasse(n)boek uit het schooljaar 1968/1969 van 6B-1 waarover hij in 2020 schreef. Ik zat toevallig dat jaar in die klas. Hij relateert daaruit mevrouw Verhees, docente Frans die op 5 oktober schrijft: “P.v.d.Kruijs troont als een soort pater familias achter in de klas, bemoeit zich met alles, op een zeer zelfingenomen wijze. Zijn omgeving wordt min of meer door deze houding beïnvloed. Binnenkort stuur ik hem of een van zijn satellieten weg, als dat zo blijft.”

Klas 6B-1 1968/1969

René Kok vraagt zich af hoe het momenteel staat met mijn beheersing van de Franse taal: “Is het nog goed gekomen?” Ik kan René 5 jaar later antwoorden dat mijn kwaliteiten niet in de Franse taal liggen, zoals dat eigenlijk gold voor alle aan mij onderwezen vakken.
René Kok concludeert dat het niet zo’n gemotiveerde klas was: “Er wordt gekauwd, afgekeken en boeken vergeten.” En wat te denken als hij nogmaals mevrouw Verhees citeert: “Tijdens het dicteren van de vragen voor het compo wordt telkens gepraat. Omdat bewust deze zaak gesaboteerd wordt, zal dit op een ander moment moeten worden overgedaan.”

Ik herinner mij nog een anekdote over mevrouw Verhees wat zich voordeed in een parallelle gymnasiumklas. Tijdens een proefwerk liep zij door de klas en zei dat moeilijke woorden haar ter vertaling mochten worden voorgelegd: “ik ben een wandelend woordenboek”, meldde ze, wat de opmerking aan een leerling ontlokte dat er dan wel eens een nieuwe kaft omheen mocht. Het kostte de jongen een paar weken schorsing, vele excuses en een hoop strafwerk.
Over mevrouw Verhees ging ook nog de roddel dat zij het ‘deed’ (=relatie had) met de leraar scheikunde, mijnheer De Jong, wiens voortanden boven stijf vooruit stonden waardoor het hem niet lukte de lippen te sluiten. Het kussen zou erdoor zijn bemoeilijkt, aldus de roddel. Mijnheer De Jong kon in de klas geen orde houden; overspannen verliet hij de school.

Ik kan het nu gerust opbiechten omdat het strafbaar feit ruimschoots is verjaard. In het schooljaar 1967/1968 zat ik in klas 5B-3 die ik over heb moeten doen. Van de weeromstuit heb ik het klasse(n)boek gediefd. Ik heb het bewaard en ligt nu opengeslagen voor mij op tafel. Op de in het klasse(n)boek bijgesloten lijst zie ik dat er 24 jongens bij mij in de klas zaten waaronder Toon Hooijmans uit Kerkdriel met wie ik van de ULO naar de HBS ben gegaan. Trouw aan elkaar zijn we allebei dat jaar blijven zitten.

Voor in het klasse(n)boek staan de gebeden die dagelijks klassikaal moesten worden opgezegd. Afgerateld of opgedreund is een betere weergave van wat plaatsvond. Voor de eerste les ’s morgens en ’s middags: “Kom H Geest, vervul de harten van Uw gelovigen en ontsteek in hen het vuur van Uw Goddelijke Liefde. Zend Uw Geest uit en zij zullen nieuwe mensen worden”. Ik weet niet of de H. Geest in zijn of haar opdracht volledig is geslaagd.
Om 12 uur werd gebeden: “De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt enz. enz.”. En, ten slotte, na de laatste les in de namiddag: “Onder Uw bescherming nemen wij onze toevlucht, heilige moeder van God. Verstoot onze gebeden niet in onze nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd”. Ook toen begreep ik er weinig van wat ermee tot uitdrukking werd gebracht. Ik weet niet welke gevaren er allemaal op de loer lagen.

Ik lees in het klasse(n)boek dat Giel van Mens afwezig is in verband met het overlijden van zijn oma. Ook hij kwam mee van de ULO waar ik eraan gewend was dat Giel jaarlijks meermalen afwezig was in verband met het overlijden van zijn oma. Hij had er immers twee. Die overlijdens heeft hij op de HBS jaarlijks voortgezet.

Op 19 maart 1968 maakt de tekenleraar Van de Ven met dikke zwarte letters de opmerking: “’t mannetje v.d.Kruijs studeert weer voor humorist. Hij -of ik- missen de gave van het doen/waarderen”.

Pieter van der Kruijs, examenjaar 1969

@Nieuwsbrief 3, september 2025